- 09 jul 2011, 22:56
#37719
nog even ter aanvulling van weer of geen weer.
Hoogstwaarschijnlijk nee. De reden van dit verschil ligt in belangrijke mate in het feit dat de zonneschijnduur tegenwoordig anders wordt gemeten dan vroeger. Tot aan het begin van de negentiger jaren werd de oude Campbell-Stokes methode gebruikt. Hierbij werd de zonneschijnduur bepaald door het zonlicht door een glazen bol te laten vallen en een brandspoor op een kartonnen strook te laten trekken. Tegenwoordig wordt er gebruik gemaakt van stralingsmeters, die niet alleen de straling van het zichtbare zonlicht, maar de straling in totaal meten. Uiteraard zijn beide methodes een tijdje naast elkaar gebruikt, om ze te kalibreren. Tegenwoordig wordt gesteld dat bij een inkomende straling van 120 Watt per vierkante meter of meer, de zon geacht wordt te schijnen, zoals de oude definitie zou luiden. Hoewel het KNMI stelt dat uit onderzoek blijkt dat de afwijkingen tussen de oude en de nieuwe methode klein zijn, wijst de praktijk kennelijk anders uit. Dat is door anderen in het verleden al eerder geconstateerd. De afwijkingen zijn bij een lage zonnestand (in de wintermaanden dus) het grootst, wat de harde cijfers nu ook duidelijk uitwijzen. Januari is inderdaad een stuk zonniger geworden, maar dat valt slechts zeer ten dele toe te schrijven aan een écht opgetreden natuurlijke schommeling. Wat dat betreft is het beter om nu van ‘stralingsuren’ te spreken, in plaats van ‘zonneschijnuren’. Voor wat januari lijkt het bijna zeker te zijn dat ook de komende tien jaar een forse stijging in het aantal zonne- of stralingsuren zal plaatsvinden, waarna we pas weer écht vergelijkingen kunnen maken op zonneschijngebied. Nu vergelijken we in ieder geval een beetje appels met peren, als de Campbell-Stokes metingen vergelijken met de metingen verkregen door stralingsmeters.
Hoogstwaarschijnlijk nee. De reden van dit verschil ligt in belangrijke mate in het feit dat de zonneschijnduur tegenwoordig anders wordt gemeten dan vroeger. Tot aan het begin van de negentiger jaren werd de oude Campbell-Stokes methode gebruikt. Hierbij werd de zonneschijnduur bepaald door het zonlicht door een glazen bol te laten vallen en een brandspoor op een kartonnen strook te laten trekken. Tegenwoordig wordt er gebruik gemaakt van stralingsmeters, die niet alleen de straling van het zichtbare zonlicht, maar de straling in totaal meten. Uiteraard zijn beide methodes een tijdje naast elkaar gebruikt, om ze te kalibreren. Tegenwoordig wordt gesteld dat bij een inkomende straling van 120 Watt per vierkante meter of meer, de zon geacht wordt te schijnen, zoals de oude definitie zou luiden. Hoewel het KNMI stelt dat uit onderzoek blijkt dat de afwijkingen tussen de oude en de nieuwe methode klein zijn, wijst de praktijk kennelijk anders uit. Dat is door anderen in het verleden al eerder geconstateerd. De afwijkingen zijn bij een lage zonnestand (in de wintermaanden dus) het grootst, wat de harde cijfers nu ook duidelijk uitwijzen. Januari is inderdaad een stuk zonniger geworden, maar dat valt slechts zeer ten dele toe te schrijven aan een écht opgetreden natuurlijke schommeling. Wat dat betreft is het beter om nu van ‘stralingsuren’ te spreken, in plaats van ‘zonneschijnuren’. Voor wat januari lijkt het bijna zeker te zijn dat ook de komende tien jaar een forse stijging in het aantal zonne- of stralingsuren zal plaatsvinden, waarna we pas weer écht vergelijkingen kunnen maken op zonneschijngebied. Nu vergelijken we in ieder geval een beetje appels met peren, als de Campbell-Stokes metingen vergelijken met de metingen verkregen door stralingsmeters.